Het Heilig Misoffer volgens de Traditionele Romeinse Misritus
Tijdens het Misoffer, bij de consecratiewoorden van de Priester, gaan de Hemelen open, en in dat Geheim van Jezus Christus zijn de koren der Engelen aanwezig, en de dingen hier beneden verenigen zich met de dingen omhoog, de aardse dingen met de hemelse, en de eredienst is zowel een zichtbaar als een onzichtbaar gebeuren. – Paus Sint-Gregorius de Grote (stierf A.D. 604)
De Heilige Mis
is het hart en het hoogtepunt van het leven van de Kerk, want in haar doet
Christus Zijn Kerk en al haar ledematen delen in Zijn offer van lofprijzing,
dankzegging, verzoening en voldoening, dat Hij eens en voor altijd op het kruis
heeft opgedragen: door dit offer stort Hij Zijn heilsgaven uit over Zijn
Mystieke Lichaam - de Kerk. De Heilige Mis is de officiele openbare eredienst
van de strijdende Kerk en een voorsmaak van en deelname aan de hemelse
eredienst van de verheerlijkte Kerk. Het Misoffer is de onbloedige
tegenwoordigstelling van het bloedige Kruisoffer en als zodanig wordt
opgedragen niet alleen om de Heilige Drievuldigheid te aanbidden en te
bedanken, maar ook als eerherstel voor de zonden van de levenden en de doden,
en om van God geestelijke en tijdelijke gunsten te verkrijgen. Het is Christus
Zelf, eeuwige hogepriester, Die door het dienstwerk van geldig gewijde
priesters, binnen het kader van de apostolische opvolging, het Eucharistisch
Offer opdraagt. En het is ook dezelfde Christus Die de offergave is van het
Eucharistisch Offer, werkelijk tegenwoordig onder de gedaanten van brood en
wijn. Door de consecratie geschiedt de transubstantiatie (wezenverandering) van
het brood en de wijn in het Lichaam en het Bloed van Christus. Onder de geconsacreerde
gedaanten van brood en wijn is de levende en verheerlijkte Christus Zelf
aanwezig op waarachtige, werkelijke en wezenlijke wijze. Omdat het een Levend
Offer is, het zelfde Offer dat de Verrezen Christus onophoudelijk in de Hemel
opdraagt, wordt de gehele levende Christus op het aardse altaar tegenwoordig
gesteld, opgedragen en genuttigd - het Lichaam, het Bloed, de Ziel en de
Godheid van Onze Heer Jezus Christus. De Heilige Communie, de vrucht van het
Misoffer, verenigt degene die Haar ontvangt nauwer met Christus, versterkt de
banden van liefde tussen hem en Christus en de Kerk, ontslaat hem van
dagelijkse zonden en behoedt hem ten eeuwigen leven. Wie één van de twee
gedaanten ontvangt, ontvangt de hele Christus. Christus blijft aanwezig zo lang
de gedaanten aanwezig zijn. Wie in de Heilige Communie Christus wil ontvangen,
moet in staat van genade zijn en Zijn Werkelijke Tegenwoordigheid in het
Allerheiligst Sacrament belijden. Het Lichaam van Christus in de vorm van de
Hostie wordt in de Tabernakel bewaard. Omdat in het Allerheiligst Sacrament des
Altaars Christus Zelf aanwezig is, moeten wij Hem daarin met een eredienst van
aanbidding eren. Het bezoek aan het Allerheiligste Sacrament is een bewijs van
dankbaarheid, een teken van liefde en een plicht van aanbidding jegens Christus
onze Heer. Christus gaf ons twee geboden: God bovenal te beminnen, en onze
naaste gelijk onszelf. Wij beminnen God door Hem te aanbidden, en aanbidden
doen wij het beste door Hem het Offer op te dragen, dat Hij Zelf ons in handen
gelegd heeft. Door God het Misoffer op te dragen, Zijn schoonheid in de Hostie
te aanschouwen, te bewonderen en te aanbidden, en ons met Hem in de H. Communie
te verenigen, leren wij ook onszelf en onze naaste te waarderen en te beminnen
als medeaanbidders van dezelfde Drievuldige God: medekinderen van dezelfde God
de Vader, medeledematen van hetzelfde Lichaam van God de Zoon, medevervuld met
dezelfde God de Heilige Geest.
De
christelijke eredienst kent verschillende oosterse en westerse riten, die allen
terug gaan tot een oerritus van apostolische oorsprong. Dus, de liturgie in al
haar wezenlijke elementen vindt haar oorsprong in de vroegste tijden van de
Kerk. De teksten van de traditionele Mis van de Romeinse ritus zijn terug te vinden
in de Missalen van Paus Sint-Damasus (A.D. 266-284), Paus Sint-Leo (483),
Gelasius (491), en Paus Sint-Gregorius de Grote (590). De jaarlijkse
zondagscyclus van epistelen en evangelieen werd door Paus Sint-Damasus
ingesteld. En tot het Vaticanum II was de Canon van de Mis onveranderd gebleven
sinds de tijd van Paus Sint-Gregorius, de laatste die iets aan de Canon
toevoegde - met name, de woorden: ab aeterna damnatione nos eripi, et in
electorum Tuorum jubeas grege numerari - wat in zijn tijd niet weinig verbazing
veroorzaakte, want de Canon was reeds toen als onveranderlijk beschouwd. Omdat
Rome de hoofdstad was van het westelijke deel van het Romeinse Rijk, genoot de
Romeinse Ritus van grote prestige, en werd geleidelijk overgenomen in geheel
Zuid-, West- en Noord-Europe, en later door de hele wereld heen verspreid door
ontelbare missionarissen. De traditionele Mis van de Romeinse ritus is zonder
twijfel de oudste christelijke liturgie. In de christelijke oudheid werd het
ontstaan van onze Misliturgie aan de heilige Apostel Petrus zelf toegeschreven,
onder anderen door Innocentius in zijn Epistel aan bisschop Decentius (vijfde
eeuw).
Vaak – sinds
1970 - wordt de traditionele Romeinse Misritus ‘Tridentijns’ genoemd.
‘Tridentijns’ betekent ‘van Trente’. Na het Concilie van Trente in 1570 stelde
paus Pius V de Mis van de Romeinse Ritus, zoals die in Rome gevierd werd, en
die organisch was gegroeid sedert apostolische tijden, verplicht voor de gehele
Latijnse Kerk. De Paus bepaalde, dat, naast de Romeinse Ritus, ook andere
gebruiken en ritussen mochten blijven bestaan, die tenminste tweehonderd jaar
oud waren. En zo tot nu toe leven voort de Ambrosiaanse ritus in het
aartsbisdom Milaan, de Mozarabische ritus in Toledo (Spanje), en de gebruiken
van de orde der Dominicanen en van andere orden. De Paus koos de termijn twee
honderd jaar om te voorkomen dat de misboeken, die in vele plaatsen van Europa
beinvloed waren door de protestantse reformatie en dus fouten bevatten, in
gebruik zouden blijven. Paus Sint-Pius V voerde echter geen nieuwe liturgie of
ritus in. ''Inderdaad verschilt het Missal van 1570 zeer weining van het eerste
gedrukte missaal van 1474, dat op zijn beurt een trouwe weergave is van het
missaal uit de tijd van Paus Innocentius III.'' (Algemene inleiding op het Romeins Missaal van 1970). Dus, in feite
is de Mis noch ‘Tridentijns’ noch ‘van de Heilige Pius V’, maar gewoon de ‘Mis
van de Romeinse Ritus’ zo als die bewaard en overgeleverd was door de eeuwen
heen tot de invoering van de ‘Novus Ordo Missae’ (Nieuwe Orde van de Mis) door
Paus Paulus VI in 1970. Paus Benedictus XVI in zijn Motu Proprio ‘Summorum
Pontificum’ noemt de traditionele Romeinse ritus ‘het buitengewone gebruik’ van
de Romeinse ritus. Om de traditionele liturgie van de nieuwe liturgie te
onderscheiden, zou men de Misliturgie zoals die in algemeen gebruik was in de
Latijnse Kerk tot het jaar 1970, de ‘Traditionele Mis van de Romeinse Ritus’ of
‘Traditionele Latijnse Mis’ kunnen blijven noemen.
Het Tweede
Vaticaanse Concilie (1962-1965) verklaarde, dat alle erkende ritussen behouden
moesten blijven en met alle middelen beschermd moesten worden. Het concilie
verklaarde bovendien, dat het Latijn in de Romeinse Ritus gehandhaafd moest
worden, dat het christenvolk onderricht moest worden om op gregoriaanse wijze
de tot de Heilige Mis behorende vaste delen in het Latijn te zeggen of te
zingen. Van het Concilie mocht wel de volkstaal in sommige onderdelen van de
Liturgie van de Mis en de Sacramenten ingevoerd worden, maar niet in zo een
mate, dat het Latijn verdreven zou worden. Er was geen sprake van afschaffing
van de eeuwenoude Romeinse Ritus en de vervanging ervan met een nieuwe Ritus.
Er was geen sprake van de vervanging van het Altaar met een tafel gericht naar
‘het volk’, noch van de verplaatsing van het Tabernakel naar de zijkant, noch
van de vervanging van de misgewaden met zakken, noch van de wijziging van de
wijze van het uitreiken en ontvangen van de Heilige Communie, noch van de
vernieling van kerkinterieurs. De meeste naconciliaire veranderingen werden
nooit besproken destemin bepaald door de
Concilievaders, en nergens in de Conciliedocumenten vindt men er melding
van. De traditionele Misritus van de Kerk van Rome maakt deel uit van de
levende Heilige Overlevering, en als zodanig kan niet ‘afgeschaft’ worden.
Iedere poging daar toe dient gewoon als ongeldig beschouwd te worden;
minachting voor en onderdrukking van de traditionele Misritus dient beschouwd
te worden als uiting van breuk met de Heilige Overlevering, als teken van
afwijzing en afwijking van de gezonde liturgische en dogmatische ontwikkeling
binnen het kader van die Overlevering.
Toen paus
Paulus VI in 1969 toestemming gaf de nieuwe liturgie in te voeren, gaf hij
daarnaast toestemming om de Traditionele liturgie o.a. in Engeland en Wales te
blijven gebruiken. In 1984 breidde paus Johannes Paulus II deze toestemming uit
tot de gehele wereld en in 1988 vroeg hij de bisschoppen in een motu proprio om
van deze toestemming in hun bisdommen op loyale en royale wijze gebruik te
maken. En een Pauselijke Commissie heeft bepaald dat de Traditionele Romeinse
Ritus nooit afgeschaft is, en als oeroude wettelijke ritus van de Kerk, nooit
afgeschaft kan worden: wat betekent, eigenlijk, dat geen toestemming uberhaupt nodig
is om de Heilige Mis volgens de traditionele Romeinse Ritus te vieren. Deze
waarheid is door het recente Motu Proprio van Paus Beneditus XVI bevestigd en
wettelijk bekrachtigd.
In de
Traditionele Romeinse Ritus is de priester met zijn gezicht naar het
liturgische oosten gekeerd, en niet naar de mensen, omdat de priester de H. Mis
opdraagt ‘in persona Christi’ (in Christus’ naam en persoon) aan de Drievuldige
God, en als vertegenwoordiger van Christus het Hoofd van de Kerk, het volk
leidt en bij de eredienst vertegenwoordigt. Zoals de Godmens in Zijn verzoenend
Kruisdood de mensheid vertegenwoordigde, zo moet Christus als Eeuwige
Hogepriester de mensheid ook nu aan het aardse Altaar vertegenwoordigen. Dat
doet hij door middel van de priester. Sinds het begin van het christendom - en
in alle ritussen, zowel westerse als oosterse - richt de priester zich naar het
oosten, naar de opkomende zon, die het zinnebeeld is van het ‘Nieuwe
Jerusalem’, het hemelse vaderland: hij leidt de kudde daarheen zoals de Goede
Herder dit doet. (Ook in de hebreeuwse tempeldienst was de priester naar het
altaar gericht, naar God toe, en niet naar het volk.) Wanneer de priester zich
tot het volk richt, draait hij zich om en zegt: ''Dominus vobiscum'' (De Heer
zij met u) of ''Orate, fratres'' (Bidt, broeders en zusters!). Wanneer de
priester de lezingen in de volkstaal leest en een preek houdt, dan is hij ook
met zijn gezicht naar het volk toegekeerd, want de lezingen in de volkstaal en
de preek zijn van didaktische aard en niet van latreutische aard, dat is, zijn
voor het onderricht van de gelovigen bedoeld. niet voor de aanbidding van
God.
Sommige delen
van de H. Mis worden door de priester zachtjes gebeden. Dat zijn de
Offerandegebeden, de Canongebeden en de
Commniegebeden van de priester. Alle gebeden richten zich tot God, niet
tot de mensen, en in het bijzonder vanaf het einde van het Sanctus gedurende de
gehele Canon is de stilte de meest effectieve uitdrukking van aanbidding van
God, Die tot ons komt in het Geheim van de Wezenverandering tijdens de Canon
van de Mis. Zelfs de Engelen, die aan de Heilige Mis deelnemen, tijdens de
Canon zwijgen en sidderen vol bewondering. Deze stilte tijdens de Canon doet
ons herinneren aan de Disciplina Arcani - het Geloofsgeheim of zwijgverplicht -
dat tijdens de vervolgingen van de eerste eeuwen in algemeen gebruik was onder
de christenen.
In de
Traditionele Romeinse Ritus (zo als ook in de oosterse Ritussen) wordt de
Heilige Hostie rechtstreeks op de tong geplaatst. (In de Bizantijnse ritus
gebruikt de priester een lepel om het Lichaam en het Bloed van Christus, te
samen gemengd, uit de kelk in de mond van de gelovige te plaatsen.) In de eerste eeuwen van de christelijke
jaartelling - in tijden van christenvervolging - konden zich akolieten, of
zelfs leken, soms in omstandigheden bevinden dat zij zich genoodzaakt zagen de
Heilige Gedaanten aan te raken, bijvoorbeeld, om in plaats van de priester, de
Heilige Communie aan de zieken en afwezigen te brengen. De vorm van
handcommunie in gebruik gebeurde op een heel andere wijze dan nu en heel wat
eerbiediger. De Hostie werd geplaatst op de rechterhand van de gelovige, die
met zijn linkerhand de rechterhand ondersteunde, en die dan rechtstreeks met de
tong vanuit zijn rechterhand de Hostie nuttigde. De handen van de vrouwen (en
later ook van de mannen) moesten gesluierd worden. Toch slopen er misbruiken
in. Deze misbruiken en de toenemende eerbied voor het Allerheiligst Sacrament
leidden er toe, dat al in de derde eeuw Paus Sint-Eutyches bepaalde, dat leken
de H. Communie niet mochten aanraken of bij de zieken brengen. Het Concilie van
Saragossa in het jaar 380 had reeds de ekscommunicatie voorzien als straf voor
diegenen die de Heilige Communie ''behandelen zoals in tijden van vervolging'',
dat is, aanraken. Het Concilie van Rouen (650) opnieuw verbood aan de priesters
de Communie op de hand van de gelovigen te leggen. Tot de jaren zeventig van de
twintigste eeuw, werd overal ter wereld de H. Hostie uitsluitend knielend en op
de tong ontvangen. Het Tweede Vaticaanse Concilie wou zo weinig mogelijk in de
viering van de Mis wijzigen, en het kwam de Concilievaders nooit op om de wijze
van ontvangen van de H. Communie te wijzigen. Maar na het Concilie begon men
hier en daar - tegen de kerkwet en de wil van het Concilie in - ''Communie op
de hand'' en andere afwijkingen in te voeren. Paus Paulus VI in zijn encycliek
''Mysterium Fidei'' (1965) herhaalde de katholieke geloofsleerstellingen
omtrent het Offerkarakter van de h. Mis en de Werkelijke Tegenwoordigheid. Die
zelfde Paus in zijn Instructie ''Memoriale Domini'' (1969) verklaarde dat de
gelovigen de Communie moesten blijven ontvangen ''knielend en op de tong'', en
gaf als voornaamste redenen tegen de ''handcommunie'' 1) de eeuwenoude
traditie, 2) het gevaar voor profanatie, en 3) dat de overgrote meerderheid van
de bisschoppen er tegen was.
Desondanks, vroegen de bisschoppen van Nederland
toestemming van de Paus om de H. Communie staande en op de hand te laten
ontvangen. De bisschoppen legden uit, dat dit misbruik in Nederland reeds gebruikelijk
was geworden, en dat een verbod het recente nieuwe gebruik zo-wie-zo niet zou
uitroeien. Later werd deze toestemming ook door bisschoppen van andere landen
gevraagd. Maar Communie op de hand - waar toegestaan – volgens de kerkwet
blijft tot nu toe alleen een gedoogde uitzondering, en niet de algemeen
gebruikelijke wijze om de H. Communie te ontvangen. De Zalige Moeder Teresa,
gevraagd, wat zij meest betreurde van de veelvuldige veranderingen in de
hedendaagse Kerk, antwoordde: Communie op
de hand. In de viering van de Traditionele Mis volgens het Missaal van
1962, ontvangen de gelovigen de H. Communie aan de Communiebank, en uitsluitend
op de tong.
De voertaal
van de Romeinse Ritus is het Latijn. In de viering van de H. Mis volgens het
Missaal van 1962 wordt het Latijn steeds gebruikt, al mogen het Epistel en het
Evangelie rechtstreeks in de volkstaal voorgelezen worden. Het geloof en de H.
Mis werden uitgedragen door de apostelen en de eerste missionarissen, en wel
over het gehele Romeinse rijk, waarin de officiële taal het Latijn was in het
westen, en het Grieks in het oosten. Toen het Romeinse rijk onderging werd het
Latijn een ‘dode’ taal en veranderde dus niet meer. In West-Europe bleef het
Latijn bewaard als taal van cultuur en cultus. Als onveranderlijke taal, leent
zich het Latijn voor de Liturgie als geen andere voor. Het Latijn is dus het
meest geschikt om liturgische en theologische begrippen glashelder en duidelijk
uit te drukken en door gelovigen over de gehele wereld juist te worden
begrepen, zonder het gevaar te lopen dat men deze in het ene land anders kan
opvatten en/of interpreteren dan in het andere. Ook in de verschillende
Oosterse Ritussen worden ‘dode’ talen in de Liturgie gebruikt: Oud-Grieks,
Kerk-slavonisch, Koptish, Geez, en zo voorts.
Volkstalen
ontwikkelden zich zonder ophouden geleidelijk en de betekenis van woorden
veranderde dientengevolge ook. Ofschoon het gebruik van de volkstaal in de
liturgie pas 35 jaar oud is, worden voortdurend nieuwe teksten voorbereid,
waarbij steeds grote meningsverschillen bestaan ten aanzien van de woorden die
moeten worden gebruikt. Het Latijn is echter onveranderlijk en tevens de
maatstaf waaraan alle vertalingen moeten worden getoetst. Het Latijn is daarom
onmisbaar om de eenheid in eredienst en gebed te waarborgen en te handhaven en
theologische misverstanden te voorkomen. De wildgroei in de volkstaal van
allerlei particuliere liturgische teksten, die meestal zijn van slechte
kwaliteit en in tegenstrijd met de geest van de Liturgie en het geloof van de
Kerk, deels is toe te schrijven aan het
gebrek van die maatstaven - het Latijn en de Traditie - waarmee de Mis in de
volkstaal altijd vergeleken zou moeten worden.
En de actieve deelname van het volk aan de Liturgie van de Mis? De Latijnse uitdrukking ‘actuosa participatio’ die in de conciliaire documenten voorkomt, in feite betekent ‘bewuste deelname’. Er moet bij het gelovige volk sprake zijn van een ernstige, intense en inwendige deelname aan de H. Mis door geest en hart te verheffen en zich te verenigen met de priester, die het Goddelijk Slachtoffer op het altaar opdraagt als Lof-, Dank-, Zoen-, en Smeekoffer aan de Heilige Drievuldigheid namens de hele Kerk. Aan deze geestelijke gesteltenis dienen de gelovigen lichamelijke gestalte te geven door te staan, te knielen, kruistekenen te maken, op de borst te slaan, hardop te bidden en te zingen al datgene hun toekomt. Het volgen van de woorden en de handelingen door middel van een missaal kan voor velen een belangrijke hulp zijn voor het begrijpen en waarderen van de schoonheid van de liturgie. In het bijzonder worden de gelovigen aangemoedigd de vaste Misgezangen (Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei) te leren met het koor mee te zingen, want die gezangen zijn hun aandeel – en die zijn altijd hun aandeel geweest ! Dit is echter geen nieuwe leer !
Ten slotte, in
de Katholieke Eredienst moet altijd als regel gelden: Lex orandi, lex credendi
(Legem credendi statuit lex orandi), ofwel: De regel van het gebed bepaalt de
regel van het geloof. Wij geloven zoals wij bidden en vieren. Als wij op
verkeerde wijze de Gode verschuldigde Eredienst zullen verrichten, zullen we
geleidelijk ook aan verkeerde gedachten over God en het geloof komen. Laten wij dus zo dikwijls mogelijk de H. Mis
en andere liturgische erediensten bijwonen, daar waar die op een waardige,
vrome en juiste wijze gevierd worden. Op 7 juli 2007 heeft onze Opperste
Pontifex Paus Benedictus XVI met zijn Apostolische Brief Motu Proprio ‘Summorum
Pontificum’ de Liturgie van de Mis, de Sakramenten en het Goddelijke Officie
van de klassieke Romeinse Ritus vrijgesteld van de goedkeuring van de
plaatselijke Bisschop; heeft verklaard, dat de klassieke Romeinse Ritus (in het
Motu Proprio ‘buitengewoone vorm van de Romeinse Ritus’ genoemd) nooit
juridisch afgeschaft is en in ere dient gehouden te worden; en heeft bepaald,
dat iedere priester, bij het opdragen van de H. Mis, het toedienen van de
Sakramenten en het bidden van het Goddelijke Officie, vrij gebruik mag maken
van de liturgische boeken die geldig waren tot 1970. Laten wij bidden, dat,
ondanks de valse berichten verspreid door de pers, en ondanks de pogingen van
sommige Bisschoppen ook dit Motu Proprio te verhinderen, gelijk zij jarenlang
het Motu Proprio van Johannes Paulus II (‘Ecclesia Dei’, 1988) verhinderd
hebben, het Christenvolk zijn rechten op te eisen zal weten, en dat de Mis van
de Traditie weer op ieder altaar opgedragen mag worden – ‘ad laudem et gloriam
Nominis Sui, ad utilitatem quoque nostram, totiusque Ecclesiae Suae sanctae.’
Literatuur:
1) Aidan Nichols, OP, Looking at the
Liturgy. A critical view of its contemporary form, 1996;
2)
P. van de Kerckhove, Gebeden en Rituelen van de Heilige Mis;
3) Joseph
Ratzinger, De Geest van de Liturgie), 2006 (vertaald van ‘Der Geist
der Liturgie’, 2000);
4) Katechismus
van de Katholieke Kerk. Nr. 1077-1112, 1995;
5) Romano Guardini, Lo
spirito della liturgia (Der Geist der Liturgie), 1930;
6) Alcuin Reid, OSB, The
Organic Development of the Liturgy, 2004;
7) Fortesque, O’Connell
& Reid, The Ceremonies of the Roman Rite Described (2003);
8) David Berger, Der Heilige
Thomas van Aquino und die Liturgie, 1997;
9) David Berger, Thomas
Aquinas and the Liturgy, Sapientia Press, 2004;
10) Klaus Gamber, Fragen in
die Zeit, 1999;
11) G. Hull, The Banished
Heart: Origins of Heteropraxis in the Catholic Church, 1995.
12) G. Hull, The Proto-history of the
Roman Liturgical Reform ;
13) John Parsons, A
Reform of the Reform?, 2001;
14) Jonathan Robinson, The
Mass and Modernity: Walking to Heaven Backward, 2004;
15) László Dobszay, The
Bugnini Liturgy and the Reform of the Reform, 2003;
16) Lugmayr, M., Handkommunion: eine historisch-dogmatische
Untersuchung, Stella-Maris-Verl., 2001;
17) M. Ramm, vertaler GMJ van
der Vegt, De H. Mis en
haar riten verklaard ;
18) H. Kunkel, vertaler GMJ van
der Vegt, Het Heilig
Misoffer ;
19) Benedictus
XVI, Motu Proprio ‘Summorum
Pontificum’, 7 juli 2007.
20) Benedictus XVI, Begeleidende
Brief aan de Bisschoppen over de Buitengewone Vorm van de Romeinse
Ritus.