Tongcommunie versus Handcommunie

DOMINUS EST

     De Libreria Editrice Vaticana (Vaticaanse Uitgeverij) heeft een boek over de Heilige Communie uitgegeven. Het boek - ''Dominus Est'' (dat wil zeggen, Het is de Heer) - is geschreven door Z.E. Monsigneur Athanasius Schneider, Hulpbisschop van Karaganda in Kazachstan, en is voorzien van het voorwoord van Z.E. Monsigneur Malcolm Ranjith, Secretaris van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Regeling van de Sakramenten. Hier volgt mijn vertaling uit het Italiaans van het voorwoord van Aartsbisschop Ranjith, voorzien van enkele opmerkingen over de betekenis voor ons van zijn gezaghebbende woorden.

De Aartbisschop schrijft:

''In het boek der Openbarnig (Apokalypse), vertelt Sint-Johannes, dat hij zich neerwierp ter aanbidding voor de voeten van Gods Engel, nadat hij gezien en gehoord had, wat die hem openbaarde. (Apok. 22,8). Zich neerwerpen of neerknielen voor de majesteit van de aanwezigheid van God, als gebaar van nederige aanbidding, was een gewoonte van eerbetoon dat Israel altijd koesterde voor de tegenwoordigheid van de Heer. In het eerste boek der Koningen staat geschreven: 'nadat Salomon dit smeekgebed beeindigd had, stond hij op voor het altaar des Heren, waar hij neergeknield was met de palmen van zijn handen uitgestrekt opwaarts ten hemel, en zegende de hele gemeente des Heren.' (I Kon. 8, 54-55). De houding van het smeekgebed van de Koning is duidelijk: Hij was voor het altaar neergeknield. Die zelfde traditie is terug te vinden ook in het Nieuwe Testament, waar men leest dat Petrus voor Jezus neerknielde (St-Lukas 5, 8), dat Jairus voor Jezus neerknielde om Hem te vragen zijn dochter te genezen (St-Lukas 8, 41), dat de Samaritaan, die teruggekeerd was om Jezus te bedanken, voor Hem neerknielde, en dat Maria, de zuster van Lazarus, voor Jezus neerknielde om Hem te vragen haar broer tot leven te herroepen (St-Johannes 11, 32). Die zelfde houding van neerwerping, ter bewondering voor de Goddelijke Tegenwoordigheid en Openbaring, komt in het algemeen vaak voor in het Boek der Openbaring (Apok. 5, 8,14 en 19, 4).''

In deze eerste paragraaf haalt aartsbisschop Ranjith de Heilige Schrift aan, om aan te tonen, dat het gebaar van knielen en zich neer werpen van zowel oud-testamentische als van nieuw-testamentische oorsprong is, en dat het een houding is vooral van bewondering, erkenning, aanbidding, en smeking. 't Is niet waar, wat sommige moderne liturgisten beweren, dat het knielen een gebaar is uitsluitend van boete - of zelfs van zelf-vernedering, of, erger nog, dat het van niet-christelijke maar van heidense oorsprong zou zijn.

Verder schrijft de Aartsbisschop:

''Nauw verbonden met deze traditie was de overtuiging, dat de Heilige Tempel te Jeruzalem de woonplaats was van God Zelf, en dat men daarom in de Tempel uitwendige houdingen diende aan te nemen, die een diep gevoel van deemoed en eerbied in aanwezigheid van de Heer uitdrukten. Ook in de Kerk, de diepe overtuiging dat onder de Eucharistische Gedaanten de Heer waarlijk en werkelijk tegenwoordig is, en, tegelijkertijd, de toenemende gewoonte om de Heilige Communie in het Tabernakel te bewaren, droegen erbij, dat, [in de loop der tijd] men voor de Eucharistische Heer met een houding van deemoedige aanbidding ging knielen.''

Hier verwijst de Aartsbisschop naar de verband tussen de oude Tempel te Jerusalem, beschouwd door de joden als geestelijke woonplaats van God op aarde, en de Kerk van Christus, in het bijzonder, het Tabernakel, dat de werkelijke woonplaats van God op aarde is. Voor zo'n verheven doch deemoedige Tegenwoordigheid van God kan men alleen willen gaan knielen. De Aartsbisschop ondersteunt deze overtuiging, dat Christus God waarlijk tegenwoordig is in het Altaarsakrament, door het plechtig Leergezag en de Heilige Thomas aan te halen:

     ''Inderdaad - schrijft de Aartsbisschop - omtrent de Werkelijke Tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistische Gedaanten, verklaarde het Concilie van Trente dat 'in het kostbaar Sakrament van de Heilige Eucharistie, na de consekratie van het brood en de wijn, onze Heer Jezus Christus - ware God en ware mens - waarlijk, werkelijk en wezenlijk onder de gedaante van die tastbare dingen bevat is.' (DS 1651).''

     ''Overigens, de Heilige Thomas van Aquino had de Eucharistie reeds als 'latens Deitas' (verborgen Godheid) beschreven (bijvoorbeeld, in de hymne 'Adoro Te devote'). Het geloof, dus, in de Werkelijke Tegenwoordigheid van Christus in het Allerheiligste Sakrament des Altaars behoorde toen al tot het wezen van het geloof van de Katholieke Kerk, en was een onmisbaar onderdeel van de katholieke identiteit (zelfbewustzijn). Het was toen al duidelijk, dat men de Kerk niet kon opbouwen indien het geloof daarin op de geringste wijze aangetast was.''

De aartsbisschop verder ontwikkelt zijn gedachte door te onderstrepen, dat wij hoeven de Heer niet alleen in het Tabernakel te aanbidden, maar ook op het moment dat wij Hem in de Heilige Communie ontvangen: Hij schrijft:

     ''Om die reden moest de Eucharistie - het brood, dat wezenlijk veranderd is in het Lichaam van Christus, en de wijn in het Bloed van Christus - God met ons - ontvangen worden met bewondering, met de grootste eerbied  en met een houding van deemoedige aanbidding. Paus Benedictus XVI, met verwijzing naar de woorden van de Heilige Augustinus - 'niemand mag dat Vlees nuttigen, tenzij hij Het eerst heeft aanbeden; wij zouden zondigen door Het niet te aanbidden' - benadrukt, dat 'het ontvangen van de Eucharistie betekent dat wij ons in houding van aanbidding stellen ten opzichte van Hem Die wij ontvangen ... enkel in aanbidding kan een diepe en echte ontvangst rijp worden'.

     In het licht van deze traditie wordt duidelijk gemaakt, dat het aannemen van gebaren en van houdingen van zowel lichaam als geest, die bevorderen de stilte, de overpeinzing en het ootmoedig ontvangen van onze armoede ten opzichte van de eindeloze verhevenheid en heiligheid van Hem Die ons in de Eucharistie toegemoet komt, coherent (samenhangend) en noodzakelijk werd. De beste wijze om ons gevoel voor eerbied jegens de Eucharistische Heer gestalte te geven, is het voorbeeld te volgen van de Heilige Petrus, die, zoals het Evangelie ons verhaalt, op z'n knieen ging voor de Heer en zei: 'Heer, ga van mij verre weg, want ik ben een zondaar' (Sint-Lukas 5,8).''

Verder beschrijft de Aartsbisschop een lange reeks wijd-verspreide en vaak-voorkómende misbruiken, die ontstaan zijn door Communie op de hand. Misbruiken waar wij allen, helaas, oogetuige van zijn:

''Nou, in sommige kerken merkt men dat de hierboven beschreven praktijk steeds minder wordt, dat diegenen, die de verantwoordelijkheid dragen, hun gelovigen niet alleen dwingen het Allerheiligste staande te ontvangen, maar zelfs alle knielbanken weg uit de kerk gehaald hebben, en zo hun gelovigen dwingen te zitten of te staan, zelfs tijdens de Opheffing van de Eucharistische Gedaanten Die ter aanbidding gesteld worden. 't Is merkwaardig, dat zulke maatregelen genomen zijn - in de bisdommen door de liturgisten, in de parochiekerken door de pastores - zonder de gelovigen ook minimaal te raadplegen, al heeft men in vele kringen, heden meer dan ooit eerder, de mond vol van 'demokratie binnen de Kerk'.

    ''Tegelijkertijd, als men over 'Communie op de hand' heeft, moet men toegeven, dat deze praktijk, die abusievelijk (tegen de wet in) en met haast in sommige kerkelijke kringen meteen na het Tweede Vaticaanse Concilie ingevoerd is, de voormalige eeuwenoude praktijk gewijzigd heeft, en nu de gewone praktijk is geworden voor de hele Kerk. Zo'n wijziging werd gerechtvaardigd door te beweren dat die met het Evangelie of met de oude praktijk van de Kerk beter overeenkwam. ... Sommigen trachten deze praktijk te rechtvaardigen door de woorden van de Heer Jezus aan te halen: 'Neemt en eet' (St-Markus 14,22; St-Mattheus 26, 26). [Wat eigenlijk een verkeerde vertaling is van de woorden des Heren, die in feite zei: ONTVANGT en EET. Accipite en manducate.] Welke ook de redenen zijn ter ondersteuning van deze praktijk, men kan niet negeren al wat op wereldwijd niveau geschiedt, waar maar deze praktijk uitgevoerd wordt. Dit gebruik (Communie op de hand) draagt erbij, dat, op geleidelijke en toenemende wijze, de houding van eerbied jegens de Heilige Eucharistische Gedaanten steeds zwakker wordt. De vroegere gewoonte (Communie op de tong), integendeel, beschermde beter het gevoel voor eerbied en ontzag. In plaats daarvan, zijn een verontrustend gebrek aan overpeinzing en een sfeer van algemene ontoplettendheid (nalatigheid) binnengeslopen. Tegenwoordig ziet men vaak communicanten die terug naar hun plaats lopen alsof niets bijzonders gebeurd was. Des te meer afgeleid zijn de kinderen en jongeren die communiceren. In vele gevallen merkt men niet dat gevoel voor ernst en inwendige stilte dat de aanwezigheid van God in de ziel moet aanwijzen.''

    ''Er zijn nog de misbruiken van diegenen, die de Heilige Hostie meenemen om Haar als een soort souvenir te bewaren, die Haar verkopen, of, nog erger, die Haar wegbrengen om Haar in satanische rituelen te ontheiligen (ontwijden). Zulke toestanden komen vaker voor. Zelfs tijdens de grote concelebraties, ook in Rome, vindt men menigmaal gekonsakreerde Hosties op de grond geworpen.'' [Dit heb ik zelf meerdere malen in Rome, waar ik vroeger woonde, meegemaakt.]

''Deze toestanden dwingen ons niet alleen over het ernstige geloofsverlies na te denken, maar ook over de heiligschenissen en grove beledigingen van de Heer, Die [in dit Sakrament] Zich gewaardigt ons tegemoet te komen om ons aan Zich gelijk te maken, opdat Gods heiligheid zich in ons zou weerspiegelen.''

     ''De Paus spreekt over de noodzakelijkheid niet alleen om de ware en diepe betekenis van de Eucharistie te begrijpen, maar ook over de noodzakelijkheid om Haar met waardigheid en eerbied te vieren. Hij zegt, dat men  bewust moet zijn van de belangrijkheid van 'de gebaren en de houdingen, zoals de kniebuigingen bij de belangrijkere momenten van de Canon van de Mis.' (Sacramentum Caritatis, 65).

Overigens, wanneer hij het over het ontvangen van de Heilige Communie heeft, nodigt hij allen uit om 'alles mogelijk te doen omdat het gebaar in zijn eenvoudigheid overeenkomt met zijn waarde als persoonlijke ontmoeting met de Heer Jezus Christus in het Sakrament.' (Sacramentum Caritatis, 50).''

Tenslotte onderstreept de Aartsbisschop de belangrijkheid van dit nieuwe boek als eerste bijdrage tot een discussie over een vraagstuk van wezenlijk belang voor ons katholieke geloof, een vraagstuk dat tot zeer recent taboe is geweest.

     ''In deze optiek is het Boekje geschreven door Z.E. Mons. Athanasuis Schneider, Hulpbisschop van Karaganda in Kazakhstan, dat de veelbetekenend titel 'Dominus Est' draagt, deste meer te waarderen. Het boek wil een bijdrage leveren tot de huidige discussie over de Eucharistie, de Werkelijke en Wezenlijke Tegenwoordigheid van Christus onder de gekonsekreerde Gedaanten van Brood en Wijn. Monsigneur Schneider opent zijn Voordracht met een persoonlijk verhaal: zijn herinnering aan het diepe eucharistische geloof van zijn moeder en van twee andere vrouwen, die hun geloof wisten te bewaren te midden van zo veel lijden die de kleine katholieke gemeenschap in dat Land ondervond in de decennia van sovietische vervolging,  Deze persoonlijke ervaring, die in hem een diep geloof in, bewondering voor en vroomheid jegens de Eucharistische Heer opwekte, is het uitgangspunt voor de historische-theologische excursus die hij ons voordraagt, en waarin hij duidelijk maakt hoe de gewoonte om de Heilige Communie op de tong en knielend te ontvangen aanvaard en uitgeoefend is binnen de Kerk langs de vele eeuwen heen.''

    ''Nu denk ik dat de tijd rijp is de bovengenoemde praktijk (op de tong) te gaan herwaarderen, en de tegenwoordige praktijk (op de hand) te herzien, en, desnoods, af te schaffen. Deze laatste praktijk werd noch in Sacrosanctum Concilium, noch door de Concilievaders aangewezen, maar werd pas later aanvaard na een abusievelijke (wederrechtelijke) invoering in sommige landen. Nu, meer dan ooit eerder, is het noodzakelijk de gelovigen te helpen een levendig geloof in de Werkelijke Tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie te hervinden, opdat het leven zelf van de Kerk versterkt en beschermd wordt te midden van de gevaarlijke verminkingen (verdraaingen) van het geloof, die de huidige toestand (Communie op de hand, staande) blijft veroorzaken.''

     ''De beweegredenen voor zo'n gebaar dienen niet zozeer van akademische aard te zijn, maar eerder van pastorale – zowel geestelijke als liturgische - aard, kortom, datgene het geloof beter opbouwt. Monsigneur Schneider in die zin toont lofwaardige moed aan, omdat hij heeft de ware betekenis van de woorden van de Heilige Paulus weten te vatten: 'maar alles zij gedaan om op te bouwen.' (I Kor. 14,26).''

Concluderend, Aartsbisschop Ranjith, secretaris van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, is het eens met de auteur van dit nieuwe boek waar hij dit voorwoord voor geschreven heeft : het is  hooge tijd Communie op de tong en knielend alom in ere te herstellen,en de tegenovergestelde gebruik af te schaffen. Dit is zeker een gedurfde stelling, maar éen die de Kerk niet langer kan negeren of uitstellen.

Thuispagina        Inhoud