FREDICE LOUISE CRESSY was de nicht
van mijn grootvader Charles Fred Fuller en het vijfde kind van Sarah Mary
Stones en Thornton Robert Cressy van Cowick, Yorkshire, Engeland, en dus zusje
van Georgianna Cressy (Zuster M. Christeta, CSC). Zij werd op 3 november 1893
te South Bend geboren. Haar twee oudste broers werden in Cowick geboren waar
het oude huis van de familie Cressy nog steeds staat. Fredice's moeder Sarah
(Stones) Cressy was meter van Eva en Blanche Fuller, de twee oudere zusters van
mijn grootvader. Fredice trad nooit in het huwelijk, noch ging in het klooster
zoals haar zuster. Miss Cressy, als zij door iedereen genoemd werd, overleed op
14 maart 1961 te South Bend.
Het volgende door een nicht van Fredyce Cressy geschreven in memoriam verscheen in de plaatselijke krant.
“De
vrouw die om vijf uur ’s morgens op stond om de dagelijkse Mis in de
Sint-Jozefskerk bij te wonen scholde haar Notre Dame kostschoolstudenten uit
wanneer hun gedrag niet overeenkwam met wat zij van hen verwachtte. Wee den
student die een jonge vriendin naar zijn kamer mee bracht! Deze vrouw, die voor
zedenlijk gedrag stond, was dezelfde vrouw die haar nichten vals leerde spelen
om het kaartspel levendiger te maken. Deze vrouw, die iedere dag van haar leven
de rozenkrans ijverig bad, die in haar jurkzakje haar rozenkrans overal mee
nam, die zo een tedere vroomheid koesterde tegenover Onze Lieve Vrouwe, deze
vrouw was niet te hoog voor zeer kleurrijk taalgebruik om haar zaak te bewijzen
als het maar noodzakelijk was . Zij eiste – en kreeg – het allerbeste van een
mens, maar toonde tegelijk een wonderbaarlijke veroorlovende toegevendheid die
de vindingrijkheid van de persoon tot bloeien bracht, wat haar heus verrukken deed.
Tante Fredice lachte toen wij als kleine kinderen ons misdroegen; zij klapte
toen wij dansden of zongen. Toen wij bij haar overnachtten, schonk zij ons
voorrechten die thuis bij onze ouders ongehoord waren! – zo als koffie of thee
drinken, wakker blijven tot tien uur ’s avonds, regelmatig rouwkamers bezoeken,
‘Ma en Pa’ en de arme lieve Clemmie en Robert naar de begraafplaats gaan
bezoeken, vrijdagavondgebeden in de Sint-Jozefkerk, getuige zijn van haar
vriendinnen de nonnen, die hun witte ‘aureolen’ en ‘slabbetjes’ uit deden toen
zij bij haar langs kwamen om een pilsje te drinken. Haar huis was vol
geheimzinnige hoekjes en wonderbaarlijke plaatsjes te ontdekken. Pinda- en
rozijnenkoekjes waren er altijd, en de onvergetelijke uren die wij aan haar gesneden
manuaal pomporgel door brachten! De ouderwetse schilderijen die op de wanden
hingen, het seringhegje bezijden het huis dat zo welriekend was in de lente, de
stenen bloempotten op de veranda, de vensterbank gevuld met klimop - dat zijn
een gedeelte van onze herinneringen aan tante Fredice. Haar badkamer rook naar
Sweetheart zeep en de zwarte witte marmertegels waren zo glad onder je voeten.
s’Nachts brandde er zachtjes in de stenen haard een vuur dat wonderbaarlijke
schaduwen in de huiskamer schiep, waar je naar dansen kon, springende steeds
hoger en hoger, terwijl mevrouw Gooley en Rose Nemeth jouw bevallige bewegingen
bewonderden. Iedereen die Juffrouw Cressy... of tante Fredice... had leren
kennen, vergat haar nooit en hoogstwaarschijnlijk werd door haar enige
persoonlijkheid diep geraakt. Haar geloof was onwrikbaar, haar wil was
ijzersterk – en haar ogen waren altijd op de Heer gericht. Zij is nou bij Hem –
zij en Ma en Pa - Alleluia!”